Ilse van Rijn: If words are enigmas… 2008
If words are enigmas…
If words are enigmas that hardly correspond with reality then I’d better keep silent, because writing about the work of Tine Melzer is foredoomed to failure. O irony! Or, if you list, describe or otherwise actualise all the possible interpretations of her separate projects, then your task is endless. “Say we have one problem and one hundred solutions. Instead of choosing just one of them, we use them all.” Suppose, suggests Melzer, like John Cage. You see the trap, and walk into it with eyes wide open.
Language is an agreement; language is a convention. Language is a mechanism by which one individual understands another. Garble your words, twist your sentences and communication grinds to a halt. T-r-e-e ≠ e-e-t-r; The tree flowers ≠ The flowers tree. The same letters are used in different words; the same words can be employed in another sentence. Each linguistic element is a citation. ‘Our’ common meaning exists only in the traditional, ‘right’ order of letters and words. We function as a mouthpiece; language lives through us, language needs us. We understand (Dutch: verstaan), and exist (Dutch: bestaan) at all, through language. And we accept its parasitical conduct without complaint.
Language is Melzer’s fascination, the subject of her investigations and inescapably her vehicle, all at the same time. But she is a visual artist, not a woman of letters. Within the visual arts she seeks ever-new strategies, which will enable her to speak about language. Sometimes these methods seem to escape from language, from its strict conventions and idiosyncrasies. For instance, Melzer repeatedly makes use of urban and architectonic contexts for situating her projects (Build on sand, Empty the sea with a spoon, 2004), or of available social, economic or political structures (I have changed my mind, 2006). As a result, it appears possible to have a ‘different’, non-linguistic perspective on the object ‘language’, that – for us – well-nigh self-evident means of communication. But, inevitably, in her approaches Melzer seems condemned to the same linguistic resources, if she wants to be understood. This is the intolerable but dazzling restriction that she has imposed on herself, more than on the one who writes about her work. Or did language make the decision for her? Language was there before she was. From Melzer’s point of view, language always, and constantly, refers to language.
Language is not transparent. That emerges from the way in which Melzer materialises her thoughts. Language does not refer to a world ‘out there’. Words are marbles; language is a self-contained game. Her well-known The Complete Dictionary (2003) is comprised of 26 volumes, each of which is devoted to one letter of the alphabet. Each stout volume contains 1600 pages on which words, beginning with one letter of the alphabet, are found: 50 million in total, all of which are pronounceable, if not always familiar. (Eetr would come under E and potentially appears there.) She creates a personal world in words and through words, in which one is insignificant, like a child in a room full of adults. Nonetheless, one can linger there with pleasure.
A comparably unimaginable and fabulous work is the Readingmachine (2007). It consists of a potentially infinite number of books in which the story of a man who attempts to read all of the books in the world is told. After the first page of every new book, the project miscarries. Where the narrative stops, the material book – bound in green, every volume of the same dimensions – joins the growing library. The reading machine embodies the efforts of the protagonist, and undermines the object of the attempt: the reading of “all the books in the world”. At the same time, it is Melzer’s ode to the infinite principle of language and to her own limits: her work is never ‘finished’.
Her visualisation of the dizzying illimitableness of language is reminiscent of Jorge Luis Borges story The Aleph (1949). But where Borges the writer confines himself to the imposed limits of the short story, including the readability of his narrative, Melzer goes miles beyond them. For her, the ‘book’ as an object is elastic, as is ‘dictionary’ in The Complete Dictionary. It does not have to be read – no, in fact, it cannot be read – if it will reflect on its own absurdity. The Readingmachine speaks for itself. It is a tautology. Like the task of her protagonist, Melzer’s ‘endless’ undertaking has already been nipped in the bud at its disclosure. The solutions are legion. And moreover, they are all practicable. O irony!
* John Cage, 36 Mesostics re and not re Marcel Duchamp (1970)
2008, Ilse van Rijn, translated by Don Mader
Original version in Dutch below
Als woorden raadsels zijn… Ilse van Rijn 2008 Als woorden raadsels zijn die nauwelijks overeenkomen met de werkelijkheid, dan kan ik beter zwijgen. Dan is schrijven over het werk van Tine Melzer bij voorbaat tot mislukken gedoemd. O ironie. Of: wil je alle mogelijke interpretaties van haar afzonderlijke projecten benoemen, beschrijven of anderszins actualiseren, dan is je taak eindeloos. ‘say we have one problem and one hundred solutions. instead of choosing just one of them, we use them all.’ Stel je voor, suggereert Melzer, gelijk John Cage. Je ziet de valstrik, en trapt er rustig in. Taal is een afspraak, taal is een conventie. Taal is een mechanisme waardoor de een de ander begrijpt. Verhaspel je woorden, vervorm je zinnen, dan stokt de communicatie. B-o-o-m ≠ b-o-m-o; De boom staat in bloei ≠ Bloei boom in staat. Dezelfde letters worden hergebruikt in de afzonderlijke woorden, dezelfde woorden worden ingezet in een zin. Elk talig element is een citaat. Pas door de traditionele, ‘juiste’ volgorde van letters en woorden ontstaat ‘onze’ dagelijkse betekenis. Wij functioneren als doorgeefluik: taal leeft door ons, taal heeft ons nodig. Wij verstaan, en be-staan door taal. En accepteren zonder morren haar parasitair gedrag. Taal is Melzers fascinatie, haar onderwerp van onderzoek en haar onontkoombare vehikel, tegelijkertijd. Maar ze is beeldend kunstenaar, geen literator. Binnen de beeldende kunst zoekt ze naar telkens nieuwe strategieën met behulp waarvan ze over taal kan spreken. Soms lijken die methoden te ontsnappen aan de taal, aan haar strikte conventies en eigenaardigheden. Zo maakte Melzer herhaaldelijk gebruik van de stedelijke of architectonische context waarin een project is gesitueerd (Build on sand, Empty the sea with a spoon, 2004), of van de aanwezige economische, sociale en politieke structuren (I have changed my mind, 2006). Hierdoor lijkt een ‘ander’, buitentalig perspectief mogelijk op het object ‘taal’, dat voor ons bijkans vanzelfsprekende middel tot spreken. Maar, onvermijdelijk, blijft Melzer in haar benaderingswijzen veroordeeld tot diezelfde talige middelen, wil ze verstaanbaar blijven. Dit is de onmogelijke, maar schitterende restrictie die ze meer nog dan die schrijft over haar werk, zichzelf heeft gesteld. Of beschikte de taal voor haar? Taal was er voor haar. In Melzers optiek refereert taal altijd en onophoudelijk aan taal. Taal is niet transparant, zo blijkt uit de wijze waarop Melzer haar gedachten materialiseert. Taal verwijst niet naar een wereld ‘out there’. Woorden zijn knikkers, taal is een in zichzelf besloten spel. Het bekende The Complete Dictionary (2003) bestaat uit 26 boekbanden waarvan elk aan een letter van het alfabet is gewijd. Ieder vuistdik deel bevat 1600 pagina’s waarop al dan niet bekende, maar uitspreekbare woorden figureren (50 miljoen in totaal) die beginnen met de letter waar het boek voor staat. (‘Bomo’ valt onder de b en komt er, potentieel, in voor.) Een eigen wereld wordt gecreëerd in woorden, door woorden. Waarin je nietig bent, gelijk een kind onder volwassenen. Maar ook genietend verwijlt. Een vergelijkbaar ‘onvoorstelbaar’ en fabuleus werk is de Readingmachine (2007). Het bestaat uit een eindeloos aantal boeken waarin het verhaal wordt verteld van een man die poogt alle boeken van de wereld te lezen. Na iedere eerste bladzijde van elk nieuw boek mislukt het project. Waar de vertelling stopt, daar voegt het materiële boek, – een groene kaft van telkens vergelijkbare grootte -, zich bij de groeiende bibliotheek. De leesmachine belichaamt de poging van de protagonist en biedt tegenwicht tegen het object van zijn poging: het lezen van ‘alle boeken van de wereld’. Tegelijkertijd is ze Melzers ode aan het oneindige beginsel van de taal en aan de eigen grens: haar werk is nooit ‘af’. In haar visualisatie van de duizelingwekkende onbegrensdheid van de taal herinnert haar werk aan het verhaal ‘De Aleph’ (1949) van Jorge Luis Borges. Maar waar de schrijver Borges zich houdt aan de opgelegde limieten van het korte verhaal, zoals aan de leesbaarheid van zijn vertelling, daar treedt Melzer er mijlenver buiten. Haar object ‘boek’ is rekbaar, zoals het ‘woordenboek’ in The Complete Dictionary. Het hoeft, nee, kán zelfs niet gelezen worden wil het op zijn eigen absurditeit reflecteren. De Readingmachine spreekt zichzelf. Ze is een tautologie. Gelijk de taak van haar protagonist wordt Melzers ‘eindeloze’ onderneming reeds bij haar onthulling in de kiem gesmoord. Oplossingen zijn meervoudig. En allen bruikbaar bovendien. O ironie.